1. Een deeltje beschrijft een kogelbaan in het x,y-vlak. Welke componenten blijven constant? A. a(x) en v(y) B. a(x), v(y) en a(y) C. a(y) en v(y) D. a(x), v(x) en a(y)
2. Twee deeltjes met m1=1kg en m2=2kg worden met dezelfde snelheid afgeschoten van een toren. Waar en wanneer t.o.v. elkaar raken ze de grond. (Allebei even ver en ze raken tegelijkertijd de grond)
3. Hoe staat het volume van een bol in verhouding tot de oppervlakte ervan. (r/3)
....
Oefeningen
1. dP/dt=(M+1-a)P
- Bespreek de variabelen, lineariteit ...
- Los deze DV op als voor P(0)=1 geldt
- DV==>oneindig.
2. Een ijsbeer bevindt zich in rust en glijdt van een helling af. Eenmaal op het horizontaal vlak met µ=0,20 (denk ik) glijdt hij 10m verder
==> Wat is de arbeid door de wrijvingskracht?
==> Wat is de snelheid op het einde van de helling?
==> Hoe hoog is de helling?
==> Wat is het vermogen nodig om de snelheid op het einde van de helling te behouden op het vlak met µ=0,20.
3. Een deeltje m=3g en q=(waarde vergeten) is opgehangen aan een veer en bevindt zich in de buurt van een geleidende plaat, waar het mee in contact staat met een dun koord. Deze maakt echter een hoek van 20° met de plaat. Bovendien trilt het deelte met een frequentie van 2 Hz.
==> Wat is de ladingsdichtheid van de plaat?
==> Wat is de veerconstante?
==> Hoe groot is de uitwijking van de veer in rust?
4. Een ijsschots bevindt zich in zout water. Het heeft een dichtheid van 971kg/m³ en het water 1026kg/m³. De ijsschots heeft volgende afmetingen (9x9x0,5).
==> Hoe hoog steekt de ijsschots boven water uit?
==> Hoeveel zeehonden mogen zich maximaal op de ijsschots bevinden zodanig dat 5% van de ijsschots boven water zou blijven.
==> Wat is de snelheid van de resterende zeehonden+ijsschots als 1 zeehond zich van de ijsschots afduwt met v=2m/s.
